Ik was tien jaar toen mijn vader me naar een nabijgelegen dorp stuurde om iets te gaan kopen wat op de bon was. Ik weet niet meer wat, ik meende laarzen voor mij en mijn zusje. Ik was wel gewend aan zulke opdrachtjes, het was ook niet heel ver. Eerst moest ik een stukje door het bos, daarna langs de begraafplaats en dan kwam ik al bij de eerste winkels van het dorp.
Ik ging op pad en toen ik bij de begraafplaats kwam viel me een vreemd geluid op maar voor ik had bedacht wat het was volgde de klap. Een granaat van de Engelsen kwam bovenop de begraafplaats terecht. Een foutje, hij had op een opslag voor munitie terecht moeten komen, iets verderop.
Ik weet dat ik doodstil stond, naar mijn gevoel uren, naar de chaos te kijken:
botten die uit de grond staken, opengebarsten kisten, stukken skelet, verwrongen nét begraven lichamen, half vergane losse, lichaamsdelen…een hoofd, alles omlijst door rook, stank en kleine brandhaarden met in de verte het geschreeuw van mensen.
Ik stond daar maar aan de grond genageld, niet in staat om te bewegen.
Opeens trok iemand me mee, en zei: ’dat kind is gewond’, ik had het niet eens gemerkt. Een granaatscherf had mijn knie geraakt, het was niet ernstig maar genoeg voor een litteken.
Eenmaal thuis vertelde ik mijn vader wat er gebeurd was, hij zei: ‘t is nu voorbij vergeet het maar’ want dat was in die tijd de remedie…
Maar ik ben nu vijfentachtig, en ik ben het niet vergeten, hoe hard ik het ook probeerde.
Als ik naar dat litteken kijk zie ik de beelden van de begraafplaats voor me, scherp alsof het gisteren gebeurd is, onuitwisbaar.
Tekst © 2019 M. de Waard
Foto © 2018 E. Burger