‘Groeten uit Hazepoot’ zal er onder de brieven hebben gestaan. Maar op een dag was Andries verdwenen. De laatste brief uit Hazepoot in Koerland was te lang geleden. Ook de maandelijkse uitbetalingen van het loon, aan zijn vrouw Sophia in Rotterdam, waren nu gestaakt. Sophia was Joods en had de zorg voor vijf kinderen, waaronder mijn moeder die toen negen jaar was. Andries was haar stiefvader. Het was najaar 1944, de hongerwinter zou nog komen en het was sowieso een levensgevaarlijke tijd voor Joden, helemaal als de bescherming van een ‘gemengd huwelijk’ zou komen te vervallen. En Andries was vermist.
Maar hoe was de Rotterdamse Andries nu in Koerland terecht gekomen? En waar lag Koerland überhaupt? Koerland beslaat het westen van het huidige Letland en Hasenpoth – of Aizpute in het Lets – is een dorpje in het hart van Koerland. Een tijdlang had Koerland Duitse heersers gehad. Die hadden de Duitse namen ingevoerd. Later werd Letland onderdeel van het tsaristische rijk, werd het zelfstandig, werd het ingelijfd door de Sovjets. En in 1941 waren de Duitsers weer terug. Het Nazi leger was bij de aanval op Rusland als eerste de Baltische staten binnengevallen. Een van de eerste plaatsen die in Nazihanden viel was de havenplaats Liebau (nu Liepāja) in Koerland. Waar groepen lokale extremisten geen aanmoediging nodig hadden om zelf op de Joodse bevolking los te gaan.
De Nazi’s hadden grootse plannen met de veroverde gebieden in het oosten. Een deel van de bevolking moest verdwijnen, de gebieden moesten gekoloniseerd. Daarvoor waren boeren en arbeiders nodig. De goedkoopste arbeidskrachten waren de slaven uit de concentratiekampen. Maar in het westen wilde de SS meer raszuiverse arbeidskrachten werven. Er werd een ingewikkeld systeem bedacht waarbij de economische afdeling van de SS in Berlijn contracten uitgaf voor de werving van duizenden mannen. Het ronselen voor de contracten gebeurde in Nederland onder andere via de Nederlandse Oost Bouw (NOB). Aannemersbedrijven fungeerden vervolgens weer als koppelbazen, deden de werving in de kranten en vingen een deel van het verschil tussen bruto- en nettoloon. Zo waren de advertenties voor ‘timmerlieden – goede verdiensten in het oosten’ niet meer goed te herleiden.
Andries was in mei 1943 nog maar net terug uit Loriënt, Bretagne, toen de Arbeitseinsatz was afgekondigd. Hij meldde zich bij het gelijkgeschakelde arbeidsbureau in Rotterdam. Hij kon werk krijgen via aannemersbedrijf Grauwen en Van Kempen aan de Noordsingel. Die werk hadden voor timmerlieden. Met goede verdiensten in het oosten.
Het contract voor de klus moest Andries komen ondertekenen in Den Haag. In het paviljoen van de Haagse dierentuin, op de plaats waar nu het Provinciehuis Zuid-Holland staat. Uit eigentijdse verslagen in de archieven van het NIOD lezen we dat de arbeiders zich op z’n zachtst gezegd bekocht voelden: nee het was niet de bedoeling dat familie of echtgenotes bij de ondertekening aanwezig was, nee er was geen tijd om de lange teksten te lezen. Ze mochten tekenen en werden veelal dezelfde dag vanuit Den Haag op de trein gezet richting Berlijn.
En het bekochte gevoel werd daar niet minder. Op 20 mei 1943 was Andries met een transport vertrokken naar Schlachtensee in het zuidwesten van Berlijn. Daar, in Beelitzhof kregen de arbeiders uniformen uitgereikt. Oude, zwart en bruin geverfde uniformen, maar toch. Ze waren nu ‘SS-Frontarbeiter’ en werkten in dienst van een SS-contract. Het contractnummer “SS-FAU 175” zouden ze later op een armband om de mouw dragen. Verder hadden de uniformen geen onderscheidingstekens. De SS-Frontarbeiders werden aanvankelijk vooral achter het front bij Leningrad ingezet voor de bouw van wegen door moerassen en het inrichten van versterkingen en bunkerbouw. Ook Andries kwam zo terecht aan dat noordelijke front en moest knuppeldammen aanleggen bij Pleskau (nu Pskov).
Nog eenmaal zou hij – in uniform – op verlof gaan naar Nederland in het voorjaar van 1944. Toen hij terugkeerde naar het oosten moest hij zich melden in Riga, in Letland en werd hij ingezet in Koerland.
Een groep Nederlandse SS-Frontarbeiders was gelegerd rond Aizpute. We weten het een en ander van deze arbeiders in Riga en Aizpute en hun lot omdat er naast de NIOD archieven ook dagboeken zijn. Zo’n 4000-5000 Nederlanders werkten als SS-Frontarbeider. Naast de groep die ondanks de Arbeitseinsatz gold als ‘vrijwilliger’, waren er ook die dit als uitweg voor een straf konden ‘kiezen.’ Mannen die bijvoorbeeld juist de Arbeitseinsatz hadden willen ontlopen, onderdoken en opgepakt waren, kwamen in Kamp Amersfoort terecht. Via dit Durchgangslager konden ze worden doorgezonden naar vreselijke kampen als Neuengamme in Duitsland. Velen zouden daar bezwijken aan de mishandelingen, het harde werken, ziekten door gebrekkige hygiëne en het gebrek aan voldoende eten. Om dit te ontlopen kregen lichtere gevallen in Amersfoort de keuze voor ‘rehabilitatie’ als SS-Frontarbeider.
Zo was het dus een bonte groep Nederlanders daar in Koerland. Met gemeenschappelijk een gezonde weerzin tegen Duitse autoriteit. En Andries was er één van. In de zomer van 1944 wisten de Russische legers verder naar het westen op te rukken en stonden ze voor de poorten van Warschau, waar ze eerst de Poolse opstand tegen de Nazi’s lieten doodbloeden in de stad, voordat ze pas verder gingen. De Baltische staten werden verdedigd, aangezien er een aantal belangrijke havens was. De verbinding met Finland, toen nog Nazi-bondgenoot tegen Rusland, was nodig. Bovendien waren de havens van belang in de duikbootoorlog en natuurlijk voor aanvoer van materieel en afvoer van gewonden naar Duitsland (lees Montyn van Dirk Ayelt Kooiman over de lotgevallen van kunstenaar Jan Montyn op een gewondentransport vanuit Liebau/Liepāja).
Na de zomer van 1944 was er voor het Duitse leger, maar ook niet voor de vele Nederlanders daar geen weg terug: de Russen hadden Koerland ingesloten. Alleen schepen konden nog naar Duitsland terug. Zo ‘n 200.000 Duitse troepen, geronselde lokale troepen (waaronder veel Letten) en Europese vrijwilligers (waaronder duizenden Nederlandse SS-ers) zaten nu vast. En zouden onder regelmatige Russische aanvallen meer dan zeven maanden stand houden. In de laatste oorlogswinter zochten Nederlandse familieleden contact met het NOB, of die iets wisten over hun vaders, zoons, echtgenoten in Koerland. Die hadden voorgedrukte kaartjes retour, nee helaas er was geen contact meer mogelijk.
Op dit kleine stukje land werden zes veldslagen uitgevochten, werd doorgevochten tot na de Russische verovering van Berlijn eind april 1945 en legden de Duitse soldaten pas de wapens neer op 8 mei 1945. De Russen kwamen onder andere op paarden, namen alle horloges mee. In een groeiende stoet van duizenden volgden de Nederlandse SS-Frontarbeiders vanuit Aizpute te voet de aangegeven richting naar het zuiden. Ze klampten zich aan hun zakboekjes vast, hun enige bewijs dat ze geen Waffen-SS-ers waren, geen wapens maar slechts graafgereedschap hadden gedragen.
Alle gevangenen werden via verzamelkampen ondervraagd, doorgesluisd, verder geleid naar treinen. Uit de stand van de zon en de duur van de rit konden de gevangenen opmaken dat ze bepaald niet naar huis gingen. Steeds verder zuid-oostwaarts ging het. De gevangenen werden, arbeider of soldaat, Nederlander of Duitser, te werk gesteld in de mijnen van het Oeralgebergte. Rusland had in de oorlog twintig miljoen zielen verloren. Kon voor de wederopbouw deze mannen goed gebruiken in de kopermijnen, waar het toezicht veelal aan vrouwen was opgedragen..
We weten dat Duitsland door bemiddeling uiteindelijk in 1956 de laatste overlevende krijgsgevangenen weer terug zou krijgen uit de Russische kampen. De Nederlandse SS-Frontarbeiders hoefden zo lang niet te wachten, maar zouden toch nog een jaar moeten zien te overleven. Pas in april 1946 was het mogelijk om een teken van leven huiswaarts te zenden. Andries was tot die tijd vermist. Zijn vader deed vergeefs navraag bij het Rode Kruis. In juli kwamen ze, via een tussenstop in een kamp in Roemenië en door een laatste controle in Eindhoven, weer naar huis.
Andries zou ondervraagd worden door de politie in Rotterdam. De verslagen en bewijsstukken zijn – gelukkig – bewaard gebleven in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) in het Nationaal Archief. In het Oude Noorden was hij na meer dan twee jaar weer terug. Maar Sophia was daar niet meer. De kinderen ook niet. ‘De kinderen zitten in tehuizen, sinds het voorjaar en je vrouw zit in Amsterdam’ kreeg hij daar te horen. Hij zou haar gaan ophalen, later. Maar eerst had hij onderdak nodig. Hij toog naar het Noordereiland, naar zijn zus en zwager, de Stoorvogels.
Tekst en foto: Eric Burger