1 februari 1941, Amersfoort Celebesstraat 9, 19.00 uur
Bloemheuvel had voor Van Zandwijk opengedaan en hij kwam duidelijk op het verkeerde moment. Mevrouw Bloemheuvel stond in de hal van het huis haar lippen te stiften voor de barokke spiegel. Ze draaide van links naar rechts om de bontmantel om haar schouders te bewonderen. Bloemheuvel had een nieuw maar te krap pak aan en deed moeite om de strik om zijn boord goed te krijgen.
‘Ja Zandwijk, dat komt nou helemaal niet uit en 1 februari is bij mij niet 1 februari ’s avonds als je het niet erg vindt. Ik sta op het punt om met de vrouw uit te gaan en daar komen hele belangrijke mensen allemaal, dus effe kort als het kan.’
‘Ja, excuses. Mevrouw. Eh, meneer Bloemheuvel, of Cor. Het is zo Cor. Ik weet niet hoe ik moet vertellen, maar het is zo, het is niet gelukt deze maand. Met de huur. Het spijt me, maar de klandizie is zo teruggelopen in de kapperszaak, het is…’
‘Ga jij effe naar binnen.’ Bloemheuvel duwde zijn vrouw de huiskamer in en sloot de deur. Hij kwam nu heel dichtbij Van Zandwijk staan. De lucht van sigaren en zweet omspoelde hem. Samen met de in de hal hangende zware parfumgeuren van Bloemheuvels vrouw maakte het Van Zandwijk een beetje weeïg in de maagstreek.
‘Kan jij niet betalen Zandwijk? Hoor ik dat nou echt? Wat hadden we nou afgesproken de vorige keer?’
Van Zandwijks hersenen draaiden op volle toeren, maar de juiste argumenten en vooral iets overtuigends wilde niet naar voren komen. Wel flitsten allerlei angstbeelden – Huisuitzetting! Schuldeisers! Lachende buren! De slager! – door zijn hoofd. Hij drukte het brilletje vaster op zijn neus en wilde net een hap lucht nemen voor de tegenaanval, wat dat dan ook voor verward verhaal zou worden.
‘Eh.., ‘ Van Zandwijk schraapte zijn keel.
‘Weet je Zandwijk, ik heb eigenlijk helemaal geen zin in dit gezeik en ik heb er geen tijd voor ook. En weet je wat nog meer, meld je morgen maar hier om zeven uur ’s morgens – en zeven uur ’s morgens is bij mij ook zeven uur hè Zandwijk – en dan neem ik je mee naar de Leusderheide. Kunnen ze je daar uitleggen wat je moet doen en dan blijf je maar net zo lang voor me werken tot je de huur wel kan betalen. En nou heel gauw wegwezen want ik moet straks vooraan naast de wethouder kunnen zitten. Hups!’
Bij ‘hups’ zwaaide Bloemheuvel de voordeur open en gebaarde hij Van Zandwijk naar buiten. ‘Zeven uur Zandwijk. Zeven uur.’ De deur sloeg dicht en hij hoorde nog net hoe Bloemheuvel vloekend richting huiskamer stapte. Van Zandwijk sloeg de kraag van zijn jas op en stapte het duister van de Celebesstraat in.
Hij sloeg linksaf, het voetpad langs de Leusderweg op. Goed, ze konden blijven wonen, maar hij wilde eigenlijk niet weten wat hij er voor moest doen. Het was op zeker geen kapperswerk. Die Bloemheuvel boerde erg goed. En sinds Van Zandwijk van hem huurde, sinds juni 1940 dus, zag hij het alleen maar beter gaan. Bloemheuvel vertelde hem onlangs nog trots dat hij nu meer dan honderd man voor hem had lopen. Het aannemersvak had blijkbaar veel te bieden voor wie de tijdgeest verstond.
Voorpublicatie © 2019 E. Burger
Foto: Kapperszaak anno 2015 – Eric Burger (2015)