Dan maar trouwen

Donderdag 31 oktober 1940, Zoomstraat 5a-7, 10.05 uur
Stampvoetend van woede knalde Sophia de deur van 5a dicht en beende ze een huis verder bij zus Paula weer naar binnen. ‘Die klootzakken, dat gajes achter die loketten, grrr Paula ik ben zo kwaad, zó kwaad! Hoe moet ik nou? Er is nou alweer niets aangekomen, geen cent heb ik meer en ze hebben weer niks gestuurd, straks sta ik buiten met die kinderen en er komt er nog één aan, wat moet ik nou?’
Ze zeeg neer op een stoel en wreef haar dikke buik. Ze begon te snikken. Paula kwam naast haar zitten. ‘Vertel nou eerst even rustig wat er gebeurd is.’

Andries werkt sinds half oktober in Bremen. Het Gewestelijk Arbeidsbureau had hem werk aangeboden als bouwvakker bij de firma Wendt & Siebel. Hij had een jaarcontract en de wekelijkse verdiensten zouden dan in Rotterdam kunnen worden geïnd. Voor het gezin. Alhoewel Andries op het formulier de volledige naam- en adresgegevens van Sophia had vermeld, bleek de administratie niet om te kunnen gaan met ongehuwd samenwonenden. ‘Ja,’ zei Sophia tegen Paula, ‘weet je wat ie zei, echt zo’n pennelikker hè, hij zegt ja iedereen kan wel zeggen dattie verloofd is of samenwoont. En dat je dan geld komt ophalen voor een ander. Ik weet het niet meer Paula, we staan straks op straat hoor, ik ben zo bang, we staan straks echt buiten.’
‘Weet je Fie, je kan toch ook zo niet verder. Met Dries bedoel ik. Als jullie nou getrouwd waren was je van alle gezeur af. Weet je nog, in januari, wat een vreselijke toestand dat was, toen Jan en Dries zo’n ruzie hadden gemaakt over kleine Henk? En toen Dries in de puin zat kwam hij wel elke week met dat zakje zelf naar huis. Maar helemaal in Bremen… En Dries zal vast ook wat meer gaan verdienen dan. Ik zou het doen.’
Sophia staarde voor zich uit. Ze hadden een etagewoning, vol kinderen, maar in ieder geval een dak. Ze had haar zussen om zich heen wonen. Moeder een paar huizen verderop. Alleen dat geld, dat geld.
‘Maar Paula, ik weet gewoon echt niet hoe we dat moeten doen, Dries mag pas in januari verlof, na drie maanden ofzo. Dan is het al gebeurd, dan staan we buiten of zitten we op z’n best in een achenebbisj krot. Net als vroeger. Dat wil ik niet meer hoor, echt niet.’
‘Fie! Welnee.’ Paula veegde haar eigen tranen weg. ‘Schei uit, Fie, het wordt vast beter. Als die verdomde oorlog maar voorbij was. Kom we gaan naar moeder, ik zal Henk wel uit zijn bedje halen.’

Gusta hoorde vanaf de andere zijde van haar tafel, de handen gevouwen op het tafelkleedje, het verhaal van de dochters zwijgend aan. Ze wees op Sophia’s buik. ‘Dat gaat niet goed zo hè? Je kan niet blijven doorlopen op die manier. Iedere keer achter dat geld aan. Lijkt me beter dat Dries deze kant weer op komt. Vond het toch al niks dat gereis. En helemaal nu! Naar Duitsland, het is oorlog hoor. Straks gooien ze weer bommen of er gebeurt wat. Nee Dries moet terug. En jij moet geen zorgen hebben over die betalingen.’
Voor Gusta had de zaak afgedaan. Alleen nog even de praktische kant; hoe kregen ze Dries nu vóór half januari 1941 uit Bremen terug. Paula en Sophia opperden meer problemen en risico’s dan oplossingen, maar Gusta legde hen het zwijgen op. ‘Fie, jij gaat naar huis en naar bed. Paula, jij gaat de dokter halen. Dan vragen we een briefje. Met die harde buik van Fie moet dat geen probleem zijn. En dan sturen we het briefje naar Dries. Kan die bij zijn Duitse bazen verzoeken om ziekteverlof of zoiets.’
De dochters stonden aarzelend op. Het leek een goed plan.

Gusta riep ze vanachter de tafel terug van de deur. ‘En Fie nog wat. Voordat Dries weer gevlogen is zorgen jullie wel dat je getrouwd bent, ja? Want één voorkind dat kan nog, maar je moet niet aan de gang blijven.’ Ze zei het op een toon die geen tegenspraak duldde.

28 november 1940, Rotterdam, station Delftse Poort, 15:15 uur
Het was koud, guur en nat en ook in de stationshal kon Sophia geen warmte vinden. Ze bleef maar tussen de mensen rondjes lopen, onderwijl naar de klok kijkend. Iedere keer als er een stationsbeambte voorbij kwam vroeg ze naar de trein uit Hamburg/Bremen. Maar iedere keer was het weer net iets later geworden. Van het Hofplein naar het stadhuis zou maar een korte wandeling zijn, maar dan moest Dries wel voor sluitingstijd van Afdeling Burgerzaken aankomen. Dan kon het precies lukken om vandaag in ondertrouw te gaan en konden ze dit jaar nog getrouwd zijn als alles goed ging.

Geld voor een jurk en een feest was er niet, maar daar ging het Sophia echt niet om. Dat er blijkbaar wel geld was, maar dat ze er niet aan mocht komen omdat ze niet gehuwd waren, dat was pas erg. En die romantiek er om heen, ach, die kon haar ook gestolen worden. Dries was welkom geweest, toen Jan nog niet vertrokken was. Maar die Van Zandwijk nam het ook niet zo nauw met de huwelijkse moraal. En geld bracht hij ook al bijna niet in, van een keer knippen hier of daar. Jan had ook altijd van die ongelukkige handeltjes gehad, dan had hij weer een handeltje met ongestempeld sigarettenpapier en dan zat hij weer twee weken vast na valsheid in geschrifte. En altijd was het geld ineens op. ‘Ineens was het op’, verdomd zo zei Van Zandwijk het echt.
Nee, dan Dries, die bracht elke week zijn geld mee van de borstelfabriek. Totdat de borstelfabriek moest sluiten en hij – buiten zijn schuld – in de steun terecht kwam. Maar hij was dan weer wel in januari bij haar ingetrokken en niet meer weggegaan. En hij had wel een grote bek, helemaal als hij had gedronken, maar hij bracht ook altijd wat mee als hij kortstondig in de havens had gewerkt. Als losser of sjouwer. ‘Hier, van de wagen gevallen’, zei hij dan altijd met een knipoog. Was niet goed te praten altijd, maar er viel ook echt wel eens wat hoor, bij dat lossen.
En hij kwam voor haar op. Ja, over Fie kon je beter geen grappen maken, want dan sloeg Dries er op. Tenzij hij zelf de grappen maakte natuurlijk. Een vette Jodenmop bijvoorbeeld. Maar goed dat deden ze allemaal. Nou ja, wat die NSBers er van maakten, met hun gescheld op de Joden en hun rijkdom en hun macht, daar moest Dries dan weer helemaal niks van hebben. ‘Stikt hier van de Joden’, zei hij op bijna ieder familiefeestje, ’maar waar al dat geld dan is gebleven? Ik zie het niet!’ En ze had hem echt een paar keer tegen moeten houden hoor, als er weer zo’n groep sjlemielen in het zwart voorbij kwam gemarcheerd. Dan wilde hij ze op hun ‘gore smoelen slaan’. Als hij gedronken had deed hij dat ook wel eens echt. Jan was meer, ja zachtaardig, niet zo luidruchtig. Maar die sloeg dan ook nog geen deuk in een pakje boter.

Sophia moest even gaan zitten en gelukkig kreeg ze met haar dikke buik ook snel een plaats aangeboden in de hal. Eindelijk arriveerde dan toch de trein uit Bremen. Een groep luidruchtige mannen met grote rugzakken kwam de metalen trappen af. Ze joelden en probeerden elkaar met veel branie te duwen en te plagen. Tussen hen in de brede gestalte van Andries.
‘Hee meissie, zit je dan al zo lang hier te wachten. Kom, ik heb geld, we nemen de tram.’
In de tram vertelde Andries over de fabriek in Bremen en over de stad. Het klonk allemaal een beetje als een dolle boel daar, al was het werk zwaar en waren de Duitse opzichters niet mals. ‘Maar: wel correct hè, dus Sonderurlaub – geen probleem. Frau krank, nach Hause. Maar je moet natuurlijk niet met drank gaan zitten kloten, het zijn wel fabrieken natuurlijk.’
Sophia had Andries geschreven over de dokter en ook de doktersverklaring zelf meegestuurd. Tussen de regels door had ze gehint op een oplossing voor de betalingen. Want dat kwam vooral door de verwarring over haar achternaam. Omdat ze niet getrouwd waren. Nog een briefje later had Andries de hint helemaal begrepen en had voorgesteld om dan ‘natuurlijk!’ te trouwen. Ze had er onmiddellijk mee ingestemd, was er meteen de straat mee rond geweest en had de felicitaties van haar zussen en moeder in ontvangst genomen.
En nou zaten ze in de tram, door het desolate puinlandschap. Dries keek naar buiten. De afgelopen maand waren ook de laatste restjes opgeruimd en leek het op de meeste plaatsen of er nooit wat had gestaan. Op de Coolsingel, iets voorbij het stadhuis stapten ze uit, tegenover de betonnen façade van Hotel Atlanta.
Gearmd staken ze over naar het stadhuis.

 

Voorpublicatie © 2019 E. Burger
Foto: Laurenskerk maart 2019, Eric Burger (2019)

1 reactie op “Dan maar trouwen”

  1. Pingback: U mag hier tekenen - De Stoorvogel

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *