Het moet in het najaar van 2013 zijn geweest dat ik aarzelend het standaardwerk Vernietigingskamp Sobibor van Jules Schelvis uit de kast van een boekhandel in Utrecht trok. Ik heb het niet gekocht, was er niet aan toe. Ik wist nog maar kort dat mijn familiegeschiedenis met deze en andere vreselijk klinkende plaatsnamen was verbonden. Sobibor, Auschwitz Birkenau, Westerbork, Kamp Amersfoort. Inmiddels is Konzentrationslager Vught aan het rijtje toegevoegd.
En nu, zomer 2019 sta ik aan de rand van een met witte keien gemarkeerde vlakte, midden in een bos aan de Pools-Wit-Russische grens. Sobibor. Het stationnetje herken ik meteen. Van de foto’s. Maar ook van de film Escape from Sobibor waarin Rutger Hauer, voor mij voor altijd Floris, een gebrekkig Engels sprekende Russische opstandeling speelt.
We zijn vanuit Lublin in anderhalf uur naar het oosten gereden, tot waar je bijna niet verder kan. Dat moeten die Duitsers ook gedacht hebben. De laatste kilometers wordt de weg vergezeld door een miniem spoorlijntje. Ik heb contact gehad via mail met de Poolse historicus die het nieuwbouwproject van het museum en de herdenkingsplaats begeleidt. Als we aankomen is er een nieuw gebouw en een hek, maar verder is het stil. Even staan we te twijfelen, wat moeten we nou. Toch niet drie uur voor niks aan het rijden? Een auto met een Pools stel rijdt net weg, maar komt weer terug. De man wijst lachend op onze nummerplaten omdat hij denkt dat we uit dezelfde regio afkomstig zijn. We proberen te praten maar de taal laat ons in de steek. De vrouw gaat ons echter Pools kletsend voor, het bos in. Ze wijst ons, onder een afzetting door, verder. We lopen verder het bos in langs een pad vol herdenkingsstenen, waarvan de meeste Nederlandse namen dragen. Langs het pad zijn dennebomen geplant. De namen, de leeftijden, de teksten, het grijpt ons aan. Aan het einde van het pad is een grotere steen en daarachter een met witte keien bedekte vlakte op een open plek in het bos. Ook staat er een rechthoekige stenen zuil. De vlakte lijkt kort geleden bedekt en er staan ook afzettingslinten omheen.
Een rood waarschuwingsbord laat niets te raden over: ‘niet betreden, massagraven’. Ik kniel een moment achter het lint, aan de rand van het veld. Iemand heeft twee windlichten neergezet. Ik som de namen van elf familieleden op. Twee moeten er hier onder de stenen zijn verdwenen, vergast, verbrand. Sophia van Geens, in mei 1943, slechts zeventien mocht ze worden. Ze kwam in Rotterdam nog afscheid nemen van mijn moeder, haar kleine nichtje. Haar gezin was, op een ondergedoken broertje na, al in 1942 gedeporteerd. En vermoord. En Christina Vischjager, voormalig echtgenote van Seelig Silberstein, de broer van mijn overgrootmoeder.
Achter ons verschijnt een stevig gebouwde man, met een formeel uitziende kaart aan een touwtje om zijn nek. Hij begroet ons, maar als hij hoort dat we buitenlanders zijn laat hij ons begaan. Als we terug lopen vraag ik hem of hij Tomasz is, die van de mail. ‘No, is boss,’ antwoordt hij. Hij neemt ons mee naar een bouwkeet naast de nieuwbouw. Waar Tomasz wel is. Die begroet ons hartelijk en leidt ons rond om uitleg te geven. Achter de keet staat een slordig geparkeerd standbeeld, het oorspronkelijke monument. Het zal later een plaats krijgen bij het museum. Tomasz wijst ons de huizenrij langs de weg. Het groene huis, nu bewoond door een gezin met kinderen, was in 1943 de woning van de kampcommandant. En ja, het stationnetje is nog hetzelfde als toen. Waar nu de barak staat was in ’43 het kamp waar de opstand begon. Achter het museum, in het bos, zijn de afgelopen jaren opgravingen gedaan om vast te stellen waar de gruwelen van Sobibor zich precies afspeelden.
Sobibor was een vernietigingskamp, door duivelse geesten ontworpen om de arme slachtoffers, aangevoerd uit vele plaatsen in Europa, waaronder minstens 34.295 Joodse Nederlanders en een derde van alle gedeporteerden, zo efficiënt mogelijk te vermoorden. Het stationnetje bood een onschuldige aanblik. Maar waren de slachtoffers eenmaal een barak binnen gelokt, dan konden ze na het ontkleden alleen verder door een gang (‘Himmelfahrtstrasse’) van prikkeldraad, zorgvuldig gecamoufleerd met takken. Aan het einde wachtte vergassing en verbranding. De herdenkingsstenen bevatten namen van hele families. Van ouderen, van kinderen, van een baby van vijf maanden…
Tomasz laat op bouwtekeningen in het bestek zien wat er volgend jaar, september 2020, gereed moet zijn. Een nieuw pad, langs de teruggevonden ‘Himmelfahrtstrasse’ zal naar het met stenen toegedekte veld met massagraven leiden. De zuil staat waar de resten van de gaskamers zijn aangetroffen. Bij de archeologische opgravingen zijn tal van voorwerpen van de slachtoffers en de daders terug gevonden, waaronder een bagage label van een koffer van een achtjarig Amsterdams jongetje. Ook zal er straks ruimte zijn voor auto’s en autobussen. Er kwamen de afgelopen jaren duizenden mensen naar Sobibor, terwijl er geen georganiseerd vervoer is of faciliteiten aanwezig zijn.
Het gaf rust en voldoening om deze reis naar de oostgrens van Polen te hebben gemaakt. Stil reden we terug naar Lublin, waar de lokale bevolking twee dagen lang de straat op was om Maria Tenhemelopneming te vieren. De zon scheen. De stad is prachtig.
tekst en foto: Eric Burger
Pingback: 'Waar we heen gaan weten we niet' Sophia (Sophie, Fietje) van Geens, Rotterdam 10 augustus 1925 – Sobibor 28 mei 1943 - De Stoorvogel
Pingback: Waarom ik herdenk: de Rotterdamse Silberstein familie en de oorlog - De Stoorvogel