Waarom ik herdenk: de Rotterdamse Silberstein familie en de oorlog

Herdenken doet pijn. Wat mij hevig omringt: de verleden tijd. Ten Prooi.

‘O, nu begrijp ik het’.

(Armando, Aantekeningen over de vijand, 1981)

Van Kaunas naar Rotterdam

Mijn Joodse betovergrootouders Abraham Silberstein en Sophia Lewin (ook: Levin/Levy) verlieten rond 1870 Kaunas in Litouwen, dat toen nog Russisch was en Kowno heette. Ze vestigden zich uiteindelijk in Rotterdam in de Zandstraatbuurt, na omzwervingen in Duitsland. In Duitsland en Rotterdam zouden ze vijf kinderen krijgen, drie zoons en twee dochters. Hun oudste zoon Seelig werd in 1875 in Osnabrück geboren. Twee zoons, Jakob en Moses, werden in Hannover geboren. Jakob en Seelig overleden in respectievelijk 1906 en 1918. Mijn oma Sophia (Fie) Overdijk-Thoonsen was in 1907 het eerste kleinkind van Abraham en Sophia. Als ‘voorkind’ — want haar moeder Gusta huwde in 1908 – groeide Fie op in de woning van haar Joodse grootouders.

Sophia Lewin’s eerste zoon, Seelig Lewin werd in 1875 geboren in Osnabrück. Hij huwde in Amsterdam de eveneens Joodse Christina Vischjager, maar scheidde van haar in 1904 te Rotterdam. Hij woonde vervolgens tijdelijk in Zutphen, in De Hoven, maar keerde naar Rotterdam terug waar hij in 1918 overleed, evenals stamvader Abraham. Sophia volgde Abraham in 1930. Ze hadden geen geld en kregen een naamloos graf op de Joodse begraafplaats aan het Toepad, Rotterdam. Stenen volgden pas in 2017.

Rotterdam, Auschwitz, Sobibor

Veel Joodse familieleden zouden echter nooit een graf, laat staan een steen krijgen. Christina hertrouwde na de scheiding van Seelig tweemaal. Ze is in 1943 door de de nazi’s gedeporteerd vanuit Westerbork in Drenthe en vergast en gecremeerd in het vernietigingskamp Sobibor, in het huidige Oost-Polen. Ook haar twee broers, haar zus, haar zoon en vrijwel de gehele familie van haar toenmalige echtgenoot Jacob de Hond werden in Auschwitz en Sobibor vermoord.

Moses Hermann Silberstein, de tweede zoon van Abraham en Sophia, kreeg twee zoons uit zijn huwelijk met de in 1941 in Rotterdam overleden Siena van Gelder. Ze woonden Wiekstraat 15. Moses is gedeporteerd en op 15 oktober 1942 vermoord in Auschwitz. Zijn oudste zoon Jacob (Jaap) Silberstein trouwde op 7 mei 1941 in Den Haag met de niet-joodse Wilhelmina Maria Cornelissen. Blijkens het kaartsysteem van de Joodse Raad woonde hij samen met zijn vader in de Wiekstraat. Het persoonsbewijs van zijn vrouw vermeldt hetzelfde adres. Jacob Silberstein kwam tussen 3 en 5 oktober 1942 in Westerbork aan. Vandaar werd hij op 16 oktober 1942 op transport gesteld. Hij is op een onbekende plaats op drieëndertig jarige leeftijd om het leven gekomen. Zijn overlijdensdatum is vastgesteld op 30 juni 1943. Israel Silberstein, de andere zoon van Moses, is op 30 september 1942 vergast in Auschwitz. Israel was dertig jaar en gehuwd met Rika Cohen. Zelf werd Rika ook op 30 september vermoord, evenals haar zus Roosje. Haar twee broers zijn later in Sobibor vergast. Haar beide ouders zijn op dezelfde dag als haar schoonvader Moses vermoord in Auschwitz. Ellen van der Spiegel/Elsje Cohen, het dochtertje van Salomon Cohen en een broer van Rika, overleefde alleen, omdat ze als baby bij een docent van het Rotterdamse Marnix Gymnasium kon onderduiken. Haar ouders, die aan de Schieweg woonden, zijn in 1943 vermoord in Sobibor.

Gezien de data van deportatie zullen de meeste Rotterdamse familieleden door Rotterdamse politie van huis zijn opgehaald en vanuit Loods 24 door de spoorwegen naar Westerbork zijn gebracht, in afwachting van hun laatste afschuwelijke reis en einde in Auschwitz of Sobibor.Voor Moses, Jacob, Israël en Rika zijn recent nog Stolpersteine geplaatst in Rotterdam op de Wiekstraat en Zwaanshals.

Het gezin Van Geens

Paulina van Geens-Silberstein was de tweede dochter van Abraham en Sophia. Ze raakte in verwachting, trouwde in 1918 met de Joodse Amsterdammer Hartog van Geens en hij kwam ook in Rotterdam, aan de toenmalige Lijnbaanstraat,  wonen. Hun eerste kind Margaretha werd in1928 op negenjarige leeftijd bij het Hofplein viaduct aangereden en overleed. Na het bombardement op Rotterdam werd het gezin geëvacueerd, eerst naar Duindigt, Wassenaar, later naar  naar Den Haag. In 1942 woonden ze in de Haagse Schilderswijk, in de Van Ravesteinstraat. Hartog en zoon Jonas werden in 1941 al in de werkkampen Wite Peal en Ybenheer in Friesland geïnterneerd. Het gezin Van Geens is — ook — op 15 oktober 1942 in Auschwitz vermoord. Samen met hun zoons Jonas, twintig jaar, en Levie, slechts dertien jaar oud.

Hun oudste zoon, Abraham (Bram) van Geens wist als enige door onderduiken aan dat gruwelijke lot te ontkomen en werd uiteindelijk verzetsstrijder (schuilnaam ‘Harrie’ van Geens) in Haarlem in de groep van Hannie Schaft, Truus en Freddie Oversteegen en Jan Heusdens. De laatste net als Bram/Harrie ook een Rotterdamse communist.  Jan dook onder bij Harrie in Den Haag, maar in augustus 1942 voegden ze zich bij het Haarlems verzet en gingen ze daar ook deel uitmaken van de Raad van Verzet. In een poging ook zijn jongere broer Levie en zusje Sophia te redden, bracht Harrie hen ook naar Haarlem. Dit was tegen de wil van zijn moeder Paulina. Na een paar dagen zijn ze in opdracht van zijn moeder teruggebracht naar Den Haag. Eind 1944 moest Harrie van Geens op zoek naar een nieuwe schuilplaats, ging met de fiets van Haarlem naar Den Haag en werd daargevangen genomen. Tot een week voor het einde van de oorlog zat hij in Scheveningen in de gevangenis, het Oranjehotel. En overleefde  – als enige van zijn gezin.

Harrie’s jongere zus Sophia (‘Fietje’) van Geens is op op 25 mei 1943 op zeventienjarige leeftijd met 2861 andere ongelukkigen door de Nederlandse Spoorwegen en Deutsche Reichsbahn in veewagons van Westerbork via Nieuweschans naar Oost-Polen getransporteerd en in Sobibor vergast en verbrand op 28 mei 1943. De maand daarvoor was ze met de laatste Joden uit Den Haag verdreven en verbleef ze tijdelijk in Kamp Vught bij ‘s-Hertogenbosch. Ze kwam voor haar definitieve vertrek nog in Rotterdam afscheid nemen van mijn moeder, haar kleine nichtje. Vanuit Westerbork stuurde ze, een dag voor haar vertrek naar Sobibor een briefkaart naar een vriendinnetje aan de Walenburgerweg in Rotterdam:

“Waar we heen gaan weten we niet. We zijn echter nog steeds zoals altijd optimistisch en laten de moed ondanks alles toch niet zakken. Want heus, we keren gauw met de gehele familie terug.”

Aan de Suze Robertsonstraat en Jan Blankenstraat in Den Haag zijn onlangs nog Stolpersteine geplaatst ter nagedachtenis de omgebrachte leden van het gezin Van Geens.

`Gemengd gehuwd`

Mijn overgrootmoeder Gusta Thoonsen-Silberstein was de eerste dochter van Abraham en Sophie. En hun eerste in Rotterdam geboren kind, in 1886. Gusta trouwde niet met een man van Joodse afkomst en zou uiteindelijk gespaard blijven voor deportatie en moord, net als haar eigen kinderen Sophia [Fie], Christina [Stien], Gerardus [Gerrit], Paulina [Paula], Huibert [Huug], Gerardina [Dina] Clasina [Sien], Abraham [Bram], Johanna [Annie], Elisabeth [Bep], Augusta [Guusje] en Maria [Riet] en Gusta´s kleinkinderen, waaronder mijn moeder Joke [Jopie]. Uit de archieven en de literatuur weten we evenwel hoe angstig en onzeker de genade van ‘gemengde huwelijken’ tot het einde toe was: het duurde bijvoorbeeld nog tot oktober 1943 voordat Gusta formeel zou worden ‘ontsterd’, dat wilde zeggen ontslagen van de verplichting om een Jodenster te dragen op haar kleding.

Verkeerde tijd, verkeerde plaats

Het verzet pleegde een bomaanslag op de Ceintuurbaan-spoorlijn in Rotterdam. De Duitsers fusilleerden op 28 november 1944 als represaillemaatregel twaalf mensen op de ‘s Gravenweg en Nieuwe Terbregseweg in Rotterdam. Waaronder Gusta’s tweeëndertig jarige schoonzoon Hein Ruijbroek. Hij was sinds 1933 echtgenoot van Paulina Johanna Thoonsen, mijn moeders ‘tante Paula’. Ze waren tevens buren in de Zoomstraat. Mijn moeder heeft als negenjarig kind het bebloede hemd van haar door de nazi’s vermoorde oom gewassen zien worden.

Tachtig jaar geleden

Het is dit jaar tachtig jaar geleden dat mijn familieleden werden vergast en verbrand. Ze zijn vermoord, verdwenen en zijn pas in 1950 officieel dood verklaard. Mijn familie was slachtoffer van een zorgvuldig georganiseerde massamoord, mogelijk gemaakt door even zorgvuldig vastgelegde gegevens over hun afkomst en religie en ondersteund door Nederlandse overheidsdienaren.

“The precise combination of ideology and circumstances of the year 1941 will not appear again, but something like it might. Part of the effort to understand the past is thus the effort needed to understand ourselves. The Holocaust is not only history, but warning.” (Timothy Snyder, Black Earth, 2015)

Tachtig jaar. Ze zeggen dat het lang geleden is.

  —–

Geschreven door: Eric Burger (2018, geactualiseerd 2023), eerder gepubliceerd op medium.com


Voor alle door de Nazi’s in Sobibor en Rotterdam omgebrachte familieleden Van Geens, Silberstein en Ruijbroek, 1942-1944

In herinnering aan mijn moeder Joke Burger-Van Zandwijk (Rotterdam, 20 april 1935 – Rotterdam, 4 mei 2016), kleinkind van Gusta Silberstein, achterkleinkind van Sophia Levin

2 reacties op “Waarom ik herdenk: de Rotterdamse Silberstein familie en de oorlog”

  1. Christine van Beveren-Thoonsen

    Hi Eric, dank voor alles wat je hebt achterhaald.
    Dank voor je duidelijke verteltrant en data.
    Ik ben dankbaar dat je dit met ons hebt gedeeld.
    Al vond ik het lastig om te lezen, zoveel mensen behandeld als ongedierte, niet alleen onze voorouders, dat blijft mij vervullen met grote woede verdriet en walging.
    Hoe dan ook, we sluiten hen in ons hart.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *