Boekfragmenten
Luxor 14 mei 1940
14 mei 1940, Rotterdam Diergaardesingel 70, 13.20 uur Van Zandwijk wierp een blik op zijn horloge, het liep al weer tegen half twee, als hij doorstapte was hij misschien nog op tijd bij Loos voor haar pauze. Op het moment dat hij de sleutel in zijn broekzak stopte en de straat overstak klonk het klagelijk gehuil van het luchtalarm over de daken van de Diergaardesingel. Hij ging automatisch hollen. Richting Hofplein, steeds sneller. Zijn verstand zei hem de andere kant op te rennen, waar weken geleden nog een schuilkelder was gegraven in een plantsoen. Maar zijn gevoel trok hem de kant van het centrum op, naar haar. Nog jarenlang, voordat
U mag hier tekenen
3 juni 1943, Rotterdam, Zoomstraat 5a, 11:05 uur De brief had de stenen vloer achter de voordeur nog niet geraakt of Sophia had hem te pakken. Onmiskenbaar Andries’ handschrift op de envelop, achterop bevestigd met een ’A. Overdijk, Berlijn’. Hoe lang was Andries nou eigenlijk ook thuis geweest? Drie, vier weken op zijn hoogst. Eind april was hij uit Bretagne terug gekomen. Hoe het geweest was? ‘Zwaar,’ veel meer was er niet uit gekomen. Ja dat hij een duikbootbasis had gebouwd voor de moffen. Maar daar had hij op een enkele keer verlof ook al verslag van gedaan. Hij was een dag na terugkeer in Rotterdam naar het Arbeidsbureau geweest
De puin was op
20 september 1940 Gemeentelijke Arbeidsbeurs Middellandstraat Rotterdam, 10:15 uur ‘Hee, wat kijk ie nou moeilijk?’ Lachend stapte Andries naar buiten met een stapeltje papieren in zijn hand. Zijn zwager Hein trapte zijn peuk uit en spoog op de grond. ‘Ronselaars. Zijn toch allemaal ronselaars van die Arbeidsbeurs? Waar willen ze je heen hebben?’ ‘Duitsland. Bremen.’ ‘Godverdomme Dries, daar zal Fie niet blij mee zijn joh.’ Hein keek van Dries naar Sophia, die naast hem de kinderwagen heen en weer bewoog. ‘Ja hoor es, de puin is op. Dus het werk ook. Bovengronds valt straks niks meer te doen voor ons. Die kelders en dat soort dingen is allemaal voor vaklui.
Kantine Kamp Amersfoort
Dinsdag 5 mei 1942, Amersfoort, Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort 11.00 uur Hij sneed de plakken van het kleffe, grijze brood dun af, zoals hem was voorgedaan door kantinehouder Maarten Boerebach. Voorzichtig legde hij ze in de broodmand op het witte, damasten servet. ‘Let er nou op dat je ze niet breekt, die sneden, want daar houden ze niet van. En het staat slordig,’ legde Boerebach uit, terwijl hij zijn handen drogend achter de toog vandaan kwam om Van Zandwijk op zijn werk te kijken. Die kreeg er de zenuwen van, het zweet prikte al op zijn rug. Nee, rommelig daar hielden die Duitsers niet van. Dat zag je meteen bij binnenkomst
Vlucht naar voren
‘Heden werk ik als friseur, maar ik kan hier mijn kosten niet verdienen, want ik word gebooicot.’
Van Zandwijk keek op van het vel. ‘Is dat wat, Wien?’ Haddewina knikte instemmend. Hij las het nog eens over. ‘Schrijf je dat zo ‘gebooicot’?’
“Ik doe het voor Jopie!”
Van Zandwijk schraapte zijn keel. ‘Vandaag is het 20 april’, begon hij. ‘Vandaag is mijn dochter jarig.’ In een hoek van de ruimte zette een lage stem een aarzelend ‘lang zal ze leven’ in, maar de stem stokte toen Van Zandwijk een bezwerend gebaar maakte: hij was voorlopig nog niet klaar.
De tuinman en de jonkheer
Bloemheuvel stapte nu naar voren en stond bijna neus aan neus met de jonkheer, die echter niet week of met de ogen knipperde. Eén van de WA-mannen deed een stap in hun richting, maar Bloemheuvel maande hem met een hand achter de rug tot afstand. Hij blies de rook van zijn sigaar in het gezicht van de jonkheer.
‘Weet jij wat jij riskeert? Weet je wel wat ze doen met lui zoals jij?’
De huurder en de huisbaas
Hij kwam heel dichtbij Van Zandwijk staan. De lucht van sigaren en zweet omspoelde hem. Samen met de in de hal hangende zware parfumgeuren van Bloemheuvels vrouw maakte het Van Zandwijk een beetje weeïg in de maagstreek.
‘Kan jij niet betalen Zandwijk? Hoor ik dat nou echt? Wat hadden we nou afgesproken de vorige keer?’
Dan maar trouwen
Ze zeeg neer op een stoel en wreef over haar jurk haar dikke buik. Ze begon te snikken. Paula kwam naast haar zitten. ‘Vertel nou eerst even rustig wat er gebeurd is.’
Naar Polen
‘Waar ligt Lublin Jan?’, vroeg Haddewina met een mengeling van verontrusting en ergernis. Want dat klonk niet als een plaats in de buurt. Sterker nog, ze vermoedde dat het ver buiten Nederland was.
Van Zandwijk schraapte zijn keel. ‘Polen. Oost-Polen.’
‘Dit is…. Rotterdam!’
‘Hee hee, ik ben goddomme net binnen Fie! Pleskov is echt niet naast de deur hè. Ik dacht dat je blij was dat ik thuis was en dan meteen dit gezeik,’ riep hij haar achterna. Andries stortte in de kamer neer op een stoel en knoopte zijn uniformjas los. Verwonderd en enigszins verontrust keken de kinderen van een afstand toe. Een jaar was lang.
De oren vrij, selbstverständlich
De soldaten posteerden zich in een keurige rij op het grind langs de voorgevel van de woning annex kapperszaak. Toen een eerste zich onder het raam door de knieën liet zakken om te gaan zitten, volgden de anderen zijn voorbeeld. Duitse soldaten in grijze uniformen met glimmend leren riemen. Of soldaten, het waren eigenlijk nog jongens. Ze dolden met elkaar voor een ruimere plek onder het raam. Van Zandwijk zag het van binnen uit de woonkamer met de kappersstoel even aan en knipte weer snel door. Tien blonde jongens die identieke kapsels wensten: van achteren kort en opgeknipt, van voren een ruime blonde kuif, de oren vrij. Selbstverständlich.
Het bombardement
‘Hou je nou op, je blijft hier, hoor je me? Het is oorlog hoor!’ Het was stralend weer op deze middag in mei en Sophia wist niet hoe ze de kinderen binnen moest houden in die te krappe woning tussen Goudsche Singel en Goudsche Weg. Andries was onlangs ook bij hen ingetrokken en zat hele dagen thuis te niksen.
14 mei 1940, Rotterdam Diergaardesingel 70 13.15 uur
Van Zandwijk bleef in de deur van de kapperszaak aarzelen, zijn jasje gevouwen over één arm, de huissleutel in zijn hand. Jasje aan of jasje uit? De voorjaarszon scheen uitbundig. Afsluiten of toch maar blijven? De klandizie was de hele ochtend bedroevend laag geweest, terwijl het gewoonlijk op dinsdagochtend druk genoeg was om hulp van het inkrulmeisje in te zetten. Maar Van Zandwijk had haar aan het begin van de ochtend al naar huis gestuurd.Het was ook niet vreemd dat de klanten weg bleven, de oorlog woedde al meer dan vier dagen rond de stad.
Schuld
‘Zie je het nou zelf ook, wat je doet?’ De sociaal verzorgster had wel wat van een strenge schooljuf. Ze had een bril en een knot. Die bewoog als ze sprak. Van Zandwijk probeerde te bedenken of ze ouder zou kunnen zijn dan hijzelf. Hij was net achtendertig geworden.
‘Hm…. hm’, antwoordde Van Zandwijk. Even, minder dan een seconde, gleden zijn ogen langs haar blik, die op hem gericht bleef na de vraag. Hij keek weer langs haar heen, naar de muur achter haar. De muur achter de ruwhouten tafel, met daar op Het Dossier, de twee metalen, wit geëmailleerde mokken, zijn trillende handen. Hij concentreerde zich op een vlek op die muur, een roestbruine vlek, ongeveer zo groot als een rijksdaalder. Hij kon hem van vorm laten veranderen en een beetje van kleur. Dan werd de vlek vanzelf roder.
Stoorvogel
Vanaf de volgescheten houten paal in de berm hield de buizerd hem nauwlettend in de gaten. Knipperen buizerds eigenlijk wel met hun ogen? De vogel bleef hem roerloos aanstaren. Achter de vogel dekte een laag grondmist de weide toe. Verderop was de bosrand.
‘Als ik wegga val je aan,’ dacht Van Zandwijk. ‘Maar deze keer ben ik je voor.’ Hij ademde langzaam uit, tot zijn longen leeg waren. Hij mikte zorgvuldig tussen de ogen en drukte af. Blam!